Noten Lezen

In leerjaar 1 heb je de basis van noten lezen kunnen leren. In leerjaar 2 gaan we een klein stapje verder. Bij het lezen van de toonhoogte zal je ook de mollen en kruizen (zwarte toetsen) moeten gaan toepassen. Voor een uitleg over de basis van het notenlezen verwijs ik je graag door naar de pagina Noten Lezen leerjaar 1 en de onderstaande video. Ook komt er wat informatie over ritmes.

Leerdoel: De leerling herhaalt de geleerde stof uit leerjaar 1, leert de regels van mollen en kruizen en kan deze toepassen. Ook kan de leerling de notennamen vertalen naar de toetsen van een piano, kan hij/zij ritmes lezen en onvolledige maten aanvullen door te kijken naar de maatsoort. Deze geleerde kennis is toe te passen bij de volgende opdrachten. 

Voortekens

Voortekens worden gebruikt bij het noteren van muziek, De meest voorkomende voortekens zijn kruizen, mollen en herstellingstekens. 

Wat doet een voorteken?

Wat is het verschil tussen een voorteken aan de sleutel en een toevallig voorteken?

In bladmuziek kom je op twee plekken voortekens tegen: vooraan elke notenbalk en op willekeurige plekken in de notenbalk. De voortekens vooraan de notenbalk noemen we ook wel voortekens ‘aan de sleutel’. Die voortekens hebben te maken met de toonsoort waarin een stuk staat, en gelden voor elke noot in het hele muziekstuk.

Als er bijvoorbeeld twee kruizen aan de sleutel staan, op de lijntjes voor de fis en de cis, dan wordt elke f in het hele stuk een fis en elke c in het hele stuk een cis.

Deze voortekens aan de sleutel komen altijd in dezelfde volgorde terug. Als er maar 1 kruis staat is het altijd de Fis, 2 kruizen is Fis en Cis, 3 kruizen Fis, Cis en Gis.
Bij de mollen is het; 1 mol altijd een Bes, 2 mollen Bes en Es, 3 mollen Bes, Eb en As.
Er zijn er nog meer, maar voor deze toets hoef je maar tot 3 mollen en 3 kruizen te weten.

Voortekens die op andere plekken staan dan aan de sleutel noemen we toevallige voortekens. Deze voortekens voegen informatie toe naast de voortekens aan de sleutel, of wijzigen de informatie van de voortekens aan de sleutel.

De voortekens aan de sleutel gelden het hele stuk. Toevallige voortekens gelden in één maat: zodra je de volgende maatstreep tegenkomt, vergeet je ze weer. Daarnaast vervallen ze als er een nieuw voorteken komt, voor dezelfde noot. Staat er aan het begin van de maat een b met een mol, dan speel je een bes. Staat er later in de maat weer een b, maar dit keer met een kruis, dan speel je een bis.

Een fout die beginnende musici soms maken, is het ‘optellen’ van kruizen en mollen: als er een fis aan de sleutel staat, en een fis als toevallig voorteken, dan willen ze een fisis spelen. Maar zo werkt het niet: kruizen, mollen of herstellingstekens worden nooit ‘opgeteld’.

Noten naar piano

Het derde onderdeel is het benoemen van noten op de piano. Je krijgt de afbeelding van de piano te zien en vervolgens vragen welke noot wel nummer is. Bijvoorbeeld nummer 1 is de noot C. 2 Cis (C#) enz. Ook krijg je vragen van hoe heet de noot 15 als je er een mol voor zet. In dit geval was 15 een D, met een mol wordt het een Des (Db). Met een kruis zou het een Dis (D#) worden.

Ritme

Noten van verschillende lengtes vormen samen een ritme. Het ritme van een muziekstuk hangt sterk samen met de maatsoort en met de afwisseling van sterke en zwakke maatdelen. Denk bijvoorbeeld aan het ritme van je hart, of aan het ritme van een tikkende klok (tik tak tik tak). Het ritme kan per maat verschillen, maar de onderliggende puls, de maatsoort, blijft over het algemeen gelijk.

In muziek wordt ritme genoteerd door noten met een verschillende lengte er anders uit te laten zien. In een vierkwartsmaat duurt een open bolletje vier tellen ('hele noot'), een open bolletje met een stok twee tellen ('halve noot') en een gesloten bolletje met een stok één tel ('kwartnoot'). In een hele noot passen dus 4 kwartnoten, twee halve noten, of bijvoorbeeld twee kwartnoten en één halve noot. 

Om noten te noteren die korter duren dan een tel worden er vlaggetjes toegevoegd aan de stok. Met elk vlaggetje halveert de lengte van de noot ('achtste noot', 'zestiende noot', 'tweeëndertigste noot' etc.). Voor elke noot heb je ook weer een aparte rust; als er vier tellen stilte moeten zijn, schrijf je bijvoorbeeld een hele rust. Op deze manier kan je de afwisseling van lange en korte noten nauwkeurig weergeven in notenschrift. 

Ook kan er achter de noot nog een punt worden toegevoegd. In dat geval wordt de noot de helft van de originele waarde langer. Een kwartnoot welke normaal 1 tel duurt. Zou met zo'n punt 1,5 tel duren. Een halve noot gaat van 2 naar 3 tellen.

Maatsoort

Om aan te geven hoe veel noten er in een maat zitten zijn er maatsoorten. Dit zijn twee cijfers aan het begin van een muziekstuk zoals hieronder te zien is. Het bovenste cijfer geeft aan hoeveel tellen er in een maat zitten. Bijvoorbeeld bij een drie kwartsmaat, die hieronder te zien is (3/4), zitten er drie tellen in de maat. Bij degene eronder (4/4) zitten er vier tellen in de maat. 

Het onderste cijfer geeft aan wat de teleenheid is. Dus wat er, bijvoorbeeld bij de bovenste regel van de onderstaande afbeelding (3/4) , er 3 keer in zit. Namelijk een kwartnoot. Een 1 zou staan voor een hele noot. 2 voor een halve noot, 4 kwartnoot, 8 achtste noot enz.  

Op de toets zul je maten moeten aan aanvullen. Je ziet bijvoorbeeld een 4 kwartsmaat (4/4) met maar drie kwartnoten. Dan moet je aangeven dat er een kwartnoot bij zal moeten. Via de onderstaande knop kom je uit bij een oefentoets voor dit onderdeel.