Het christendom is ongeveer 2000 jaar geleden ontstaan in het land Israël. Christenen zijn volgelingen van Jezus van Nazareth, die na zijn dood de titel Christus (= Zoon van God of Messias) kreeg. Het christendom verspreidde zich snel over het Romeinse Rijk. Men schat dat er nu ruim twee miljard christenen zijn. Ze horen bij verschillende kerken. In Nederland horen de meeste christenen bij de rooms-katholieke kerk of bij de protestantse kerk.
Christenen geloven in één God. God is de Schepper van hemel en aarde. God heeft de wereld mooi en goed geschapen, en wil als een goede Vader voor de mensen zorgen. Maar de mensen maakten er een zootje van. Om hen te redden heeft God zijn enige Zoon naar de wereld gestuurd. Zo werd Jezus als kind geboren uit de maagd Maria. Toen hij volwassen was, trok hij rond door zijn land, en preekte over het Koninkrijk van God. Dat Koninkrijk van vrede en gerechtigheid begint nu, zei Jezus, als wij doen wat God wil. Jezus kreeg veel volgelingen, vooral na zijn dood. De christenen geloven dat Jezus is opgestaan (verrezen) uit de dood en dat Hij leeft bij God. Zij noemen Hem de ‘Christus’. Na zijn dood heeft Jezus zijn volgelingen een Helper gestuurd: de Heilige Geest. Overal waar vrede wordt gesticht, waar gerechtigheid is, waar vriendschap en liefde heerst: daar is de Heilige Geest. Christenen geloven dus in één God. Maar die ene God laat zich op drie manieren kennen: als Vader, als Zoon en als Heilige Geest.
De Bijbel, het heilige boek van de christenen, bestaat uit twee delen. Het eerste deel is het heilige boek van de joden, de tenach. Het bevat de verhalen over Mozes en de uittocht uit Egypte, allerlei regels en wetten, verhalen over de koningen en de profeten, en ook gedichten en wijze spreuken. De christenen noemen dit eerste deel van hun bijbel ‘Het Oude Testament’. Vanaf ongeveer het jaar 55, dus zo’n 25 jaar na Jezus’ dood, begonnen de volgelingen van Jezus hun herinneringen aan hem op te schrijven. Verschillende herinneringen zijn uitgekozen en bij elkaar gezet. Dat boek staat nu bekend als het Nieuwe Testament. Het is het tweede deel van de Bijbel. Hierin staan de verhalen over Jezus (Evangelie), de brieven van Paulus en de vreemde droom van Johannes over het einde van de wereld (Apocalyps).
Muziek speelt een belangrijke rol binnen het christendom. Zo is er muziek geschreven voor elke mis en voor elk christelijke feestdag. Deze christelijke muziek is weer is vele genres onder te brengen. Je kan hierbij denken aan hymns, psalms, koormuziek, gospel, hedendaagse muziek en instrumentale muziek, welke gebruikt wordt voor meditatie en om bepaalde gevoelens op de brengen. Muziek wordt als christelijk gezien wanneer het geschreven is om je geloof persoonlijk of gemeenschappelijk te uiten. De nummers gaan meestal over onderwerpen als lofzang, aanbidding, viering, boeten en klaagzang.
In de middeleeuwen was kunst, en dus ook muziek, in de middeleeuwen in principe altijd ‘functioneel’. Religieuze muziek had een vast omschreven functie in de katholieke kerk. In de derde en vierde eeuw werden de wereldlijke gezangen in theaters en in het circus zelfs verboden door de pausen. Hierdoor was het kerkgebouw de enige plaats waar de gewone man/vrouw muziek kon horen.
Het denken in de middeleeuwse maatschappij werd beheerst door het Christendom. Niet de mens, maar God stond centraal. Kunst stond in dienst van God en was hierdoor dus anoniem. Er zijn dan ook geen componisten bekend uit de middeleeuwen.
De eerste muziek uit de kerk was het gregoriaans. Dit is een eenstemmige Latijns gezang van de Romeinse liturgie. Het staat altijd in dienst van het geloof en werd alleen door mannen in de kerk gezongen.
Het dankt zijn naam aan Paus Gregorius I, de Grote (paus van 590 tot 604). Het verhaal gaat dat paus Gregorius gezangen rechtstreeks van de Heilige Geest ontving. Hierdoor is Gregorius op afbeeldingen vrijwel altijd te herkennen aan een witte duif die in zijn oor kwettert. Hoewel er inmiddels sterke twijfels bestaan over de claim dat de gezangen die Gregorius de Grote voorschreef ook echt van zijn hand zijn, was van twijfel in de middeleeuwen geen sprake. Tegenwoordig wordt vermoed dat Gregorius de gezangen hoofdzakelijk verzameld en gebundeld heeft en slechts enkele zelf heeft geschreven.
De teksten van het gregoriaans komen uitsluitend uit de liturgie. Het gregoriaans werd dan ook alleen binnen de kerk gebruikt. Alle gezangen waren in twee functies ingedeeld. Het werd gebruikt in het Officie en tijdens de Mis.
Het officie werd gebruikt binnen de kloosters. Het waren koorgebeden die verspreid over de dag werden gezongen. Deze koorgebeden waren opgeschreven in het Antifonarium. Het Antifonarium bestaat uit gezangen die behoren bij een bepaalde tijd en dag waarop ze gezongen moesten worden.
Zo werden er altijd na middernacht metten gezongen, bij zonsopgang lauden welke gevolgd werden door; priem (ca. 7 uur), terts (ca. 9 uur), sext (ca. 12 uur), noon (ca. 15 uur), vespers (bij zonsondergang) en completen (vóór het slapengaan).
Er zijn vele soorten missen. Zo heb je de hoogmis: de voornaamste en meestal plechtig gezongen mis op zon- en feestdagen, de huwelijksmis, jongerenmis, laagmis, zielenmis, het requiem en nog vele andere.
In de klassieke muziek neemt de mis verschillende vormen aan, zoals de vocale, meerstemmige missen van Palestrina en Byrd, de Hohe Messe van Bach, de Missa Solemnis van Beethoven en de Krönungsmesse en het Requiem van Mozart. Deze componisten komen uit verschillende tijdsperiodes, waardoor de stukken ook allemaal heel anders klonken. Toch hebben al deze composities veel gemeen. De teksten en de opbouw zijn namelijk hetzelfde.
De Mis werd opgeschreven in het Graduale. Het Graduale bevatte het ordinarium, wat vaste gezangen zijn die elke mis terugkomen en het proprium, wat wisselende gezangen waren die bij bepaalde tijden of gelegenheden horen. Elke compositie van de bovenstaande componisten bevatte dus de onderdelen uit het ordinarium.
Ordinarium: Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus/Benedictus, Agnus Dei, Ite Missa Est
Het Proprium: Introïtus, Graduale, Alleluia of Tractus, Offertorium, Communio
Doordat, volgens de eerder genoemde legende, de Heilige Geest de gezangen had gedicteerd, werden de gezangen die Gregorius had gebundeld heilig verklaard. Men mocht geen andere gezangen meer zingen in de kerk dan die Gregorius in zijn Antifonarium had voorgeschreven. Ook was het uit den boze om kleine wijzigingen door te voeren in de voorgeschreven muziek. De nieuwe gezangen werden snel over heel Europa verspreid en zorgden voor grote problemen bij de uitvoering.
De gezangen waren tot dan toe altijd mondeling overgedragen van leerling op meester. Een jarenlang proces waarbij de leerling elk nummer tot in de kleinste finesses diende te kennen. Alleen was het nooit een heel groot probleem geweest als men een gedeelte was vergeten. Dan verzon men zelf (bewust of onbewust) een nieuwe melodie op de tekst. Maar nu de liederen rechtstreeks van de Heilige Geest afkomstig waren, kon men het zich niet meer veroorloven om fouten te maken.
Door de snelle verandering van repertoire en de angst om fouten te maken, gingen de monniken aantekeningen boven de tekst plaatsen. Deze zogenoemde neumen waren tekens als strepen, punten en combinaties daarvan die de richting aangaven van de melodie. De simpelste variant is dat er een streepje omhoog staat (/) als de melodie stijgt en omlaag (\) als de melodie daalt. Voor het ritme werden geen aantekeningen gemaakt, want die waren relatief gemakkelijker te onthouden. Dit was de eerste stap naar de huidige muzieknotatie.
Dankzij het notatiesysteem was het niet meer noodzakelijk om alle gezangen te onthouden. Daarnaast werd het zingen van alleen maar de Gregoriaanse gezangen langzamerhand wat eentonig gevonden. Iedereen zong dezelfde melodie op dezelfde toonhoogte en per lettergreep was er meestal slechts één noot om te zingen. Men wilde graag iets nieuws zingen en vond daarvoor een gepaste oplossing.
De noten die Gregorius had voorgeschreven waren syllabisch. Dit betekend dat er op elke lettergreep maar één noot was. Om de gezangen wat interessanter te maken,begonnen de monniken extra noten tussen de al bestaande noten te zingen waarbij ze de tekst wat langer aanhielden. Door dit melismatische zingen kregen bepaalde lettergrepen meerdere tonen.
Om God niet op zijn tenen te trappen, werd dus nog steeds de originele tekst en melodie gezongen, alleen met kleine melodische toevoegingen. Een goed voorbeeld hiervan is het Kyrie.
Het notenschrift zorgde rond de 9e eeuw ook nog voor een andere ontwikkeling: de meerstemmige gezangen. Ook deze bleven als kern een Gregoriaans gezang houden. In eerste instantie ging het om een vorm van tweestemmig homofoon gregoriaans. Er werd een extra zanglijn aan het gezang toegevoegd, welke een toonafstand van een kwint of een kwart had, onder de originele melodie. Deze toegevoegde stem liep geheel parallel mee met de melodie. Dit noemde ze parallel organum, omdat het voor hun als een orgel klonk.
Vanuit het idee dat er twee noten tegelijkertijd gezongen konden worden, groeide weer nieuwe vormen organum. Zo ontstond het drone organum, waarin er het gehele stuk onder de melodie een toon wordt gespeeld. Ook ontstond het zwevend organum, het melismatisch organum en het vrij organum.
Parralel organum
Halverwege de twaalfde eeuw vroeg Perotinus de Grote zichzelf af wat er zou gebeuren als je meer dan twee stemmen tegelijk zou laten zingen. Wat als je drie stemmen, of zelfs het door god verboden vier stemmen. Dit klinkt nu misschien niet zo interessant, maar in die tijd was het een aardige revolutie. Dit is uitgebouwd tot het polyfone organum. Polyfoon wil zeggen dat er meerdere melodieën tegelijkertijd, al dan niet in verschillende stemregisters klinken. Het basisprincipe daarbij is dat alle stemmen gelijkwaardig zijn, of althans een volwaardige rol hebben. Een voorbeeld hiervan is zijn Sederunt Principes.
polyfoon organum + drone: Sederunt Principes
Vrij organum
Vanaf de 14e eeuw ontstond de Ars Nova, nieuwe kunst (in tegenstelling tot de Ars Antiqua in de 13e eeuw). De meerstemmigheid wordt uitgebreid en de muziek kreeg complexere ritmes.
De ‘renaissance’ is een breed begrip dat de geschiedenis, de wetenschap, de cultuur en de kunst in West-Europa omvat. In deze periode werd letterlijk en figuurlijk het wereldbeeld verruimd: Denk bijvoorbeeld aan de ontdekking van Amerika (1492), interesse in anatomie en de uitvinding van de boekdrukkunst (1454).
In de Renaissance was het niet meer de kerk, maar de mens die centraal stond. Niet alleen het leven na de dood zou perfect moeten zijn, ook het leven op aarde moest aantrekkelijker gemaakt worden. Zo hoefden de werken van kunstenaars niet langer alleen maar voor Gods goedkeuring gemaakt te worden, ook de mensen op aarde moesten de kunst mooi vinden en kunnen begrijpen.
In het jaar 1054 zijn de christenen het niet eens over de vraag wie de leiding moet hebben over de kerk. Door die ruzie wordt de kerk in tweeën gesplitst (beeldenstorm). In West-Europa ontstond de Katholieke Kerk, met aan het hoofd de paus in Rome. In Oost-Europa de Orthodoxe Kerk. Hun hoofdstad werd Constantinopel (het huidig Istanbul in Turkije). De paus in Rome kreeg veel macht, en gebruikte die macht niet altijd even goed. In 1517 protesteerde de monnik Maarten Luther daartegen. De christenen kunnen zelf wel bepalen wat ze geloven, meende hij. Ze hoeven de bisschop van Rome niet te gehoorzamen. Dat werd de tweede grote splijting, die tussen de Protestantse Kerken en de Rooms-katholieke Kerk.
De ontwikkelingen in de Renaissance hadden veel invloed op de muziek. In de Middeleeuwen waren veel componisten doorgeslagen in de meerstemmige compositie. Om God zoveel mogelijk te plezieren maakte zij ontzettend complexe muziekstukken die bijna niet meer te zingen waren.
In de Renaissance moest de muziek vooral weer zingbaar worden, geen moeilijk ritmische stukken meer, maar een duidelijke puls. Muziek is niet alleen meer mooi omdat God erin bezongen wordt, maar ook omdat de muziek gewoon mooi is. Zo komen er striktere regels wat betreft consonantie (klinkt fijn in het gehoor) en dissonantie (wringt in het gehoor).Ook de instrumentale muziek ontwikkelde zich tot een zelfstandig genre.
Ein Feste Burg Ist Unser Gott - Maarten Luther
Naast dat de muziek mooi moest worden, moest de tekst ook verstaanbaar zijn. Maarten Luther vond dat de muziek voor iedereen was. Hierdoor werd het leeuwendeel van de teksten vertaald naar de volkstaal en werden er nieuwe liederen geschreven op toegankelijke melodieën van bijvoorbeeld volksliedjes. Ten tweede, waar in de middeleeuwen de tenor (originele melodielijn) tussen de andere stemmen in zat, kwam in de renaissance de melodielijn bovenop te liggen. Hierdoor was het vaak een stuk aangenamer om naar te luisteren, en was de muziek en tekst goed te volgen.
Ook vandaag de dag wordt er nog veel gemusiceerd binnen het christelijke geloof. Zowel in de kerk als buiten de kerk. Een van de grootste christelijke muziekvorm is de gospel, hier later meer over.
Binnen de kerk zijn er vaker nog kleine muziekgezelschappen als bandjes, blazers en koren welke de mis begeleiden. In de tweede helft van de twintigste eeuw werd hedendaagse christelijke muziek geboren. Van de folk rock van de jaren zeventig met zijn gitaren en drums tot de christelijke rapgroep van de eenentwintigste eeuw, muziek blijft evolueren, het behoud van de boodschap van de kerk blijft terwijl het voldoet aan de behoeften van een steeds veranderende wereld. In Amerika bestaat er een grote gospelcultuur. Er is zowel black gospel, waar het volgende hoofdstuk over zal gaan, en white gospel/southern gospel. Deze southern gospel bestaat veelal uit vierstemmige amerikaanse volksmuziek welke christelijke teksten en boodschappen hebben.
This Ole House - EHSS
The Old Country Church - Gaither band and friends
Christelijke pop - What a Friend - Matt Maher
Christelijke rap - Tell the World - Lecrae Feat. Mali Music
Een jaarlijks terugkerend element in de hedendaagse nederlandse cultuur is de jaarlijkse uitvoering van de Mattheüs Passie. Deze wordt door vele gezelschappen in vele kerken en zalen uitgevoerd. Ook wordt er een versie op tv uitgezonden als The Passion. Het is een van zijn (nu) bekendste en langste composities. De Mattheus Passie is het op muziek gezette Bijbelverhaal uit het Evangelie van Mattheüs, en wel van de hoofdstukken 26 en 27 (het lijdens- en sterfverhaal van Jezus).