De traditie van de zwarte gospel vindt zijn oorsprong uit een anderhalve eeuw aan slavernij. Het Engelse woord 'gospel' komt van het Oudengels goð (goed) spell (nieuws, boodschap) en betekent dus net als het Griekse evangelie goed nieuws of goede/blijde boodschap.
De trans-Atlantische slavenhandel bracht vooral zwarte Afrikanen naar Noord- en Zuid-Amerika. In Afrika werden de slaven aangeboden door zwarte stamhoofden die ontdekt hadden dat het lucratief was om de, bij een stammenoorlog buitgemaakte gevangenen niet te doden, maar voor een goede prijs te koop aan te bieden. Zo werden vanuit Elmina in Ghana 2000 slaven per jaar naar het Amerikaanse continent verscheept. Daar werden zij op plantages tewerkgesteld. Zwarte mensen werden hierbij systematisch ontmenselijkt, als minderwaardig en dierlijk neergezet en behandeld. De sterke visuele scheidslijn tussen witte, vrije en zwarte, tot slaaf gemaakte mensen zorgde er onder meer voor dat racisme een ideologische basis voor slavernij vormde.
Chicago Mass Choir- "I'm Sanctified"
I Love the Lord - Jennifer Holliday, Donald Vails
De slaven zongen tijdens het zware werk liederen om het werk enigszins draagbaar te maken. Deze liederen noemen we “Worksongs”. Het ritme en het tempo van de liederen werd veelal bepaald door de lichaamsbewegingen die voor de werkzaamheden nodig waren. De teksten en melodieën waren vrij eenvoudig. Tijdens de Worksongs werd er veelal met voor en nazang gewerkt (call en response). De voorzanger zong de eerste zin, en de rest van de groep (het koor) vulde deze zin aan. Worksongs werden ook veel in gevangenissen gezongen, tijdens de werkzaamheden die de gevangenen moesten uitvoeren zoals het aanleggen van een spoorweg. De Worksongs klonken altijd erg droevig, dit omdat de slaven en gevangenen zongen over het zware leven dat ze op dat moment hadden.
Het is wel zo dat de slavendrijvers het verboden om muziekinstrumenten te gebruiken. In het bijzonder de drums, doordat ze begrepen dat drummen een oude manier was om over lange afstanden te communiceren.
Hoewel je dingen weg kunt nemen van mensen, zullen traditie en cultuur winnen. Mensen zullen een manier vinden, zo ook de slaven. Ze improviseerden drummen met hun handen en voeten en maakte ritmes met alles wat ze maar konden vinden, van lepels en flessen tot stukjes hout. Muziek maken bleven ze dus altijd doen.
Ook werden de slaven Engelse hymnes aangeleerd. Dit om een aantal redenen, welke allemaal het doel hadden om rebellie tegen te gaan. Zo zouden ze door het zingen van Engelse liederen de Engelse taal beter leren spreken, waardoor de slaven beter met elkaar en met hun eigenaren konden communiceren. Een ander doel was om een interpretatie van de Bijbel aan te moedigen. Op de lange termijn namen slaven deze hymnes en veranderde deze voor hun eigen doeleinden in wat nu spirituals worden genoemd. Ze veranderde teksten naar woorden van hoop die diende als een troost tegen de pijn van de slavernij.
Het grootste deel van de Afrikanen welke in Amerika arriveerden stierven gelovend in hun eigen geloof, maar de afkeer tegen het christendom werd naarmate de tijd vorderde steeds minder doordat er steeds meer zwarte mensen werden geboren op het Amerikaanse land voor wie het christendom ook een gangbare optie werd.
Rond de jaren 1750 kwamen er predikanten welke door het zuiden en delen van New England reisde. Hier leerde ze de bevolking over het Christendom in een evangelistische stijl welke aantrekkelijk was voor de arme witte bevolking en de zwarte slaven. Het evangelistische christendom gaf ze het gevoel, in tegenstelling tot wat hun eigenaren dachten, dat ze bestonden, dat hun lichaam, geest en ideeën er toe deden. Het gaf ze een religie van gevoel welke toegestaan was. De overgang liep geleidelijk. Veel slaven herkende in het christendom dezelfde kernbeginselen als die van hun eigen cultuur. Zoals: de liefde voor de medemens, een gevoel voor rechtvaardigheid en de overtuiging dat ‘Gods wil geschiede’.
De combinatie van inhoud en presentatie was anders dan deze mensen ooit hadden meegemaakt. Duizenden mensen kwamen naar de verhalen luisteren. Dit kwam later bekend te staan als de Great Awekening voor de zwarte bevolking. In het noorden van Amerika opende deze nieuwe vernieuwing een deur waardoor zij Jezus in hun hart lieten. Wat over meerdere generaties heen is uitgegroeid tot een stevige band.
In 1815 was de zwarte bevolking van Charleston, South Carolina, zo gegroeid dat de zwarte bevolking groter was dan de witte bevolking, meer dan 2 op 1. Op zondagen luisterde de zwarte bevolking in stilte mee met de kerkdiensten welke in de kerken voor blanke mensen werden gehouden.
Op het eerste gezicht leek het alsof de voormalig afrikanen de predikanten zonder openlijke confrontatie accepteerde, maar op doordeweekse- en zondagavonden bleek dat niet het geval. Tijdens de gehele slavernij waren er geheime bijeenkomsten welke diende als een plaats waar zwarte mannen en vrouwen God konden eren op een manier welke voor hen als goed werd beschouwd.
Later werden de plekken waar de geheime bijeenkomsten werden gehouden bekend als Praise Houses. De gemeenschap had een band alsof ze familie van elkaar waren. Het was belangrijk voor hun, niet alleen omdat ze dan iets konden doen met hun ‘vrije tijd’, maar vooral doordat ze dan samen konden zijn met een groep die wisten hoe moeilijk het dagelijks leven voor hen was. Ze hielpen elkaar erdoorheen en hoopte samen op een betere toekomst.
Ze zongen onder andere liederen over verhalen uit de bijbel als overwinningen van de zwakke over de machtige. Deze liederen werden later bekend onder de naam spirituals of Negro spirituals. De slaven zagen deze liederen als religieuze liederen, gezongen als troost en als onderdeel van de aanbidding van God. Vaak hadden deze liederen ook verborgen betekenissen. Een van de liederen was het lied “Follow the Drinking Gourd” het lijkt op het eerste gezicht een onschuldig lied over het brengen van water naar de werkers op het veld. Het echte verhaal achter het lied gaat het volgen van de noordster. In het noorden zouden ze vrijheid vinden.
Nadat de burgeroorlog voor het eind van de slavernij zorgde leek het alsof de spirituals aan het uitsterven waren. Ze werden gezien als slavenliederen en herinneringen aan het verleden. Veel nieuw bevrijde slaven wilde ze het liefst vergeten.
Even later, speelde een groep jonge voormalige slaven, toen studenten aan de Fisk University in Nashville, Tennessee, een grote rol bij het behoud van de spirituele traditie. Het verhaal maakt deel uit van de vroege geschiedenis van de Fisk University, die amper zes maanden na het einde van de burgeroorlog begon met het doel om voormalige slaven op te leiden. De school moest geld inzamelen om te te kunnen blijven bestaan. De koordirigent, een man die George White heette, had het idee om een koor van studenten zangers te trainen om de oude spirituals uit te voeren, om openbare concerten te geven en om zo geld in te zamelen voor de school. Er was onder blanken zeker een publiek voor spirituals die ze als mooi, sentimenteel en zonder negatieve achtergrond beschouwden.
De Fisk Jubilee Singers, zoals ze zichzelf noemden, begonnen eerst te spelen voor publiek in en rond hun thuisbasis, maar later aan het eind van de negentiende eeuw waren ze wereldwijd aan het optreden. Bij vele gelegenheden traden ze op voor de gekroonde hoofden van Europa en Azië.
Na het begin van de twintigste eeuw waren de Fisk Jubilee Singers een van de eerste Afro-Amerikaanse groepen die opnames op grammofoonplaten maakten. De markt voor hun opnames waren niet de Afro-Amerikanen, maar meer de amerikaanse bevolking die deze muziek als volksliedjes beschouwde.
De Fisk Jubilee Singers pionierde als platen artiesten en terwijl ze doorgingen met het uitbrengen van opnames, begon de interculturele interesse in spirituals en de muziek van het Afro-Amerika te groeien en begon er een brede markt te ontwikkelen. Tegen de jaren twintig maakte de Amerikaanse muziekindustrie ingrijpende veranderingen door die deuren openden voor veel Afro-Amerikaanse artiesten welke entertainers wilden zijn.
Vóór 1920 waren er weinig opnamen van Afro-Amerikaanse artiesten. Dit veranderde allemaal in het jaar 1920, toen de in New York City gevestigde Okeh Records gokte op het opnemen van een bluesartiest genaamd Mamie Smith. Haar plaat verkocht heel goed, wat de aandacht trok van andere grote platenlabels. Blijkbaar was er een markt voor Afro-Amerikaanse muziek. Labels begonnen met het uitbrengen van blues- en jazzrecords onder het genre wat de industrie 'race records' noemde. De term 'race' verscheen eigenlijk op het label als een teken dat de artiest zwart was. Natuurlijk kon iedereen de plaat kopen, en iedereen deed dat ook, wat de populariteit van zwarte muziek ten goede kwam.
Kort voor de Tweede Wereldoorlog begonnen enkele van de meer ondernemende kunstenaars in het genre, in plaats van oude spirituals opnieuw te interpreteren, met het schrijven van nieuwe liedjes die het gevoel hadden van spirituals met teksten die vaak afkomstig waren uit Bijbelse verhalen. Afro-Amerikaanse religieuze muziek verhuisde hierdoor naar een meer commercieel gebied.
Een van de belangrijkste van deze nieuwe religieuze singer / songwriters was Thomas Dorsey uit Georgia. Hij was een blues-pianist die zelf platen maakte en met de besten in het vak samenwerkte. Georgia Tom, zijn artiestennaam, was onderweg op tournee toen er bericht kwam dat zijn vrouw ziek was tijdens de bevalling. Voordat hij thuis was aangekomen waren zijn vrouw en kind al overleden. De tragedie raakte hem erg diep. Na een ingeving van God verliet hij de blues en schreef alleen religieuze liederen. Zijn verhaal kun je lezen onderaan de pagina.
Zijn religieuze liederen verschilden echter wel met de toenmalige religieuze liederen, doordat hij de ritmes van de barrelhouse-blues in zijn spirituele composities speelde. Thomas Dorsey noemde zijn nieuwe stijl van religieuze muziek "Gospel" om het te onderscheiden van de oudere, meer bezielde spirituele traditie. Tegenwoordig wordt Thomas Dorsey beschouwd als de vader van gospelmuziek.
De wereld van gospelmuziek trad na de Tweede Wereldoorlog in een gouden eeuw, deels als gevolg van relatieve welvaart binnen de Afro-Amerikaanse gemeenschap en deels door technologische innovaties. Voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog waren fonograaf platen zware tien-inch-schijven die maximaal drie minuten geluid konden bevatten en zo bros waren als glas. De oorlogsjaren zagen echter de ontwikkeling van microgroove-opnames op lichtgewicht vinyl. De vinylplaten konden veel meer muziek bevatten.
Er waren ook andere technologische toepassingen die in het spel kwamen, met name de versterking van "geëlektrificeerde" muziekinstrumenten. De gitaar, die tegenwoordig veel deel uitmaakt van de popmuziek, werd vóór de Tweede Wereldoorlog voornamelijk als achtergrond instrument gebruikt doordat dat deze niet tot nauwelijks kon worden gehoord over de andere instrumenten. Toen de gitaar werd uitgerust met elektrische pick-ups en werd versterkt, veranderde alles.
Een van de pioniers van elektrische gitaar was een gospelzangeres, een vrouw genaamd Sister Rosetta Tharpe. Sister Rosetta was zeker revolutionair. Ze had een enorme invloed die later terug te horen was in zowel de Gospel als in de pop en rock muziek. Er waren echter veel conservatieve mensen die Sister Rosetta en haar elektrische gitaar veroordeelden, maar ze ging door. Ze zocht vaak de grens op tussen zingen voor de heer en zingen van wat men de duivelsmuziek noemde. Terwijl de ouderen misschien bezwaar hadden gemaakt, stapten veel van de jonge mensen aan boord. Ze kwamen op kerkdiensten en gospelconcerten en kochten de platen omdat ze van het geluid hielden dat Sister Rosetta had geleverd.
SIster Rosetta bracht een periode die begon in het begin van de jaren vijftig en die tot in het midden van de jaren zestig duurde, welke wordt beschouwd als een gouden eeuw van zwarte gospelmuziek. Elektrische gitaren, piano's, drums, noem maar op - al deze instrumenten werden een integraal onderdeel van het evangelie.
"Back in 1932, I was a fairly new husband. My wife, Nettie and I were living in a little apartment on Chicago 's south side. One hot August afternoon I had to go to St. Louis where I was to be the featured soloist at a large revival meeting. I didn't want to go; Nettie was in the last month of pregnancy with our first child, but a lot of people were expecting me in St. Louis. I kissed Nettie goodbye, clattered downstairs to our Model A and, in a fresh Lake Michigan breeze, chugged out of Chicago on Route 66. However, outside the city, I discovered that in my anxiety at leaving, I had forgotten my music case.
I wheeled around and headed back. I found Nettie sleeping peacefully. I hesitated by her bed; something was strongly telling me to stay But eager to get on my way, and not wanting to disturb Nettie, I shrugged off the feeling and quietly slipped out of the room with my music.
The next night, in the steaming St. Louis heat, the crowd called on me to sing again and again. When I finally sat down, a messenger boy ran up with a Western Union telegram. I ripped open the envelope.... Pasted on the yellow sheet were the words: YOUR WIFE JUST DIED. People were happily singing and clapping around me, but I could hardly keep from crying out. I rushed to a phone and called home. All I could hear on the other end was "Nettie is dead. Nettie is dead.'" When I got back, I learned that Nettie had given birth to a boy. I swung between grief and joy. Yet that same night, the baby died. I buried Nettie and our little boy together, in the same casket. Then I fell apart.
For days I closeted myself. I felt that God had done me an injustice. I didn't want to serve Him anymore or write gospel songs I just wanted to go back to that jazz world I once knew so well. But then, as I hunched alone in that dark apartment those first sad days, I thought back to the afternoon I went to St. Louis . Something kept telling me to stay with Nettie. Was that something God? Oh, if I had paid more attention to Him that day, I would have stayed and been with Nettie when she died.From that moment on I vowed to listen more closely to Him. But still I was lost in grief. Everyone was kind to me, especially one friend.
The following Saturday evening he took me up to Maloney's Poro College, a neighborhood music school. It was quiet; the late evening sun crept through the curtained windows. I sat down at the piano, and my hands began to browse over the keys. Something happened to me then. I felt at peace. I felt as though I could reach out and touch God.
I found myself playing a melody. Once in my head they just seemed to fall into place: 'Precious Lord, take my hand, lead me on, let me stand, I am tired, I am weak, I am worn, through the storm, through the night, lead me on to the light, take my hand, precious Lord, lead me home.' The Lord gave me these words and melody, He also healed my spirit.
I learned that when we are in our deepest grief, when we feel farthest from God, this is when He is closest, and when we are, most open to His restoring power. And so I go on living for God willingly and joyfully, until that day comes when He will take me and gently lead me home.”
-Thomas A. Dorsey